1 mei 1889
De grachten en de lanen met kastanjebomen volstaan niet altijd om mijn eenzaamheid te verdrijven. Op sommige momenten daalt mijn geest af en voedt hij zich met herinneringen aan ontmoetingen. Zoals het eerste grote Internationale Ornithologiecongres dat in 1884 in Wenen werd gehouden en waar ik de gesprekken van grote geleerden mocht bijwonen. Ze waren het allemaal eens dat er grote, in marmer gebeitelde wetten moesten komen om de vogels te beschermen tegen de buitensporigheden van de jacht. Ik krijg nog altijd koude rillingen van het verhaal van een zekere Emile Oustalet. In 1860 zouden vijf schepen in amper drie jaar tijd meer dan 450000 pinguïns hebben afgeslacht voor hun olie en hun vacht. Deze wetten zouden hoog in het vaandel moeten worden gedragen en onvermijdelijk moeten worden gemaakt. Maar zijn mijn tijdsgenoten voorstander daarvan? Helaas, ik betwijfel het. De afgelopen jaren hebben ons nochtans meer dan eens bewezen hoe de vogels de mens kunnen helpen met hun dieet van insecten. Dit schadelijk ongedierte, coloradokevers en andere kevers, dat onze gewassen en akkers overspoelt, zou geen schijn van kans maken tegen het gevleugelde leger, waarvan wij, mensen, de achterhoede zouden vormen. Wanneer ziet deze grote alliantie eindelijk het licht? Zou dat niet de befaamde Vooruitgang zijn waarnaar we moeten streven, in plaats van spoorwegen en fabrieken?